“Ik heb de donkere uren van mijn wezen lief” (Ich liebe meines Wesens Dunkelstunden).
Dit openingsvers van een gedicht van Rainer Maria Rilke draag ik in mijn hart mee. Voor mij spreekt het namelijk niet alleen van verzoening met mijn schaduwzijden, maar het zegt ook nog iets anders. Ik voor mezelf versta dit vers als: “Ik hou van mijn leegte”. Ik hou van die donkere afgrond, ergens diep in mij, waarin ik alles wat me doorheen de dag heeft beziggehouden, kan laten vallen. Ik hoef de dingen niet altijd in de hand te houden, ik mag de dingen ook af en toe uit handen geven. Na de dag komt de nacht: gelukkig maar.
Leven smaakt naar steeds meer. In de mate waarin we gezond en zonder zorgen zijn, ontstaat er ruimte en vrijheid om plannen te ontwikkelen, actie te ondernemen en met z’n allen een mooie wereld op te bouwen: dan gaan we vrienden bezoeken, we doen leuke dingen, worden creatief en ondernemend en nemen ook anderen in onze levenslust mee. En voor we het weten groeit het ons boven het hoofd. Dan worden zowel onze eigen projecten als die van anderen ons te veel. We verliezen de smaak.
Gelukkig komt er dan dat verlangen naar stilte en rust. Het is het verlangen naar meines Wesens Dunkelstunden, het verlangen naar verinnerlijking en leegte. Het verlangen naar God. Want naarmate ik me meer op die afgrondelijke ruimte in mezelf concentreer, krijg ik de ware levenszin opnieuw te pakken. De levenszin namelijk die niet ontstaat door genot of het doen van leuke dingen, maar de levenszin die zomaar vanuit het niets in mij opborrelt. God is gratis. Hij leeft zomaar in mij. Hij is die vruchtbare bodem waarin alles kan rusten en van waaruit alles ook weer ontstaat.
“Alles is ijdel en grijpen naar wind”, zegt Prediker (Pred 1,14). Ik word blij van zo’n zinnetje. Ik vind het heerlijk om te beseffen dat ik in al mijn strevingen, al mijn ondernemingen, ten diepste naar wind grijp. Alles is ijdel. Alles rust uiteindelijk in God, in dat vruchtbare Niets, die heilige leegte. Die zachte bries ook, die Elia hoorde (1 Kon 19, 11-13). Die haarfijne streling van de lucht, die mij eraan herinnert dat ik bestá en ten volle leef. Geen menselijke onderneming die zulke kracht alleen nog maar benadert.